Kleine kinderen kunnen alleen vertellen over hun directe omgeving, over wat ze op dat moment zien. Ze geven woorden aan die omgeving en met die woorden maken ze de kennis beschikbaar voor hun denken. Natuur is een rijke omgeving waarin van alles te zien en te beleven is. Een natuurlijke omgeving nodigt uit tot actie en tot communicatie. Natuur is steeds weer anders, zeker in een moestuin waar in het voorjaar en de zomer alle gewassen hard groeien.
In een groene omgeving praten kinderen dus meer over hun omgeving. Ze pakken dingen op om te bekijken en te voelen. Natuur prikkelt tot het benoemen van wat ze zien en zorgt daarmee voor een groeiende vocabulaire. Daarnaast stellen kinderen meer vragen, waardoor ze meer leren. Een groene omgeving is daarmee van belang voor onderzoekend leren. Kinderen verkennen hun omgeving, betrekken deze in hun spel, geven nieuwe betekenissen aan die omgeving en gebruiken daar nieuwe taal voor.
Kinderen leren eerst concreet, met hun lijf, (bijvoorbeeld door te verzamelen) en daarna abstract, met hun hoofd, (bijvoorbeeld door te benoemen, te tellen en te wegen).